Wanneer je als ondernemer een bedrijfspand voor eigen gebruik koopt, is dat vaak een flinke kostenpost. Deze kosten mag je fiscaal gezien niet in één keer verrekenen. Maar hoe moet het dan wel? De kosten verreken je door jaarlijks af te schrijven op de waarde van je bedrijfspand. Maar aan welke regels moeten die afschrijvingen eigenlijk voldoen?
Voordat we daarover de diepte ingaan, nemen we je nog heel even mee in het waarom van afschrijvingen. Als ondernemer investeer je in bedrijfsmiddelen zoals een laptop, auto van de zaak of – zoals in dit artikel – een bedrijfspand. Deze materiële bedrijfsmiddelen gaan, als het goed is, een aantal jaren mee.
Daarom mag je in het jaar dat je zo’n bedrijfsmiddel hebt gekocht, niet in één keer alle kosten van je winst aftrekken. In plaats daarvan schrijf je af: je verdeelt de kosten over de periode dat je er gebruik van maakt. Op deze manier schrijf je dus elk jaar een gedeelte van de gemaakte kosten af. In de jaren dat je afschrijft, drukt dat je winst en hoef je wellicht minder te betalen bij je aangifte inkomstenbelasting.
De hoogte van de afschrijving bepalen
Om de hoogte van de jaarlijkse afschrijving op je bedrijfspand vast te stellen, moet je rekening houden met de gebruiksduur en de restwaarde van het pand. Oftewel: hoe lang het pand meegaat (meestal is dat tussen de 30 en 50 jaar) en de waarde die het pand aan het eind van die periode nog heeft. Goed om te weten: je mag niet afschrijven over de grond waar het bedrijfspand op staat. Die slijt tenslotte niet naarmate de jaren vorderen.
Aanschafwaarde
Net zoals bij de afschrijving van andere bedrijfsmiddelen, schrijf je bij een pand ook af over de aanschafwaarde. Dat bedrag is inclusief aankoopkosten, zoals bijvoorbeeld overdrachtsbelasting, notariskosten of makelaarskosten. Let op: heb je recht op btw-aftrek? Dan neem je de aankoopkosten exclusief btw op in de aanschafwaarde. Heb je geen recht op btw-aftrek, dan neem je de aankoopkosten inclusief btw op.
Bodemwaarde en boekwaarde
Naast de gebruiksduur, restwaarde en aanschafwaarde zijn er nog twee elementen van belang voor de berekening van de afschrijving van je bedrijfspand: de bodemwaarde (afgeleid van de WOZ-waarde) en de boekwaarde. Hoewel de term misschien anders doet vermoeden, slaat bodemwaarde dus niet op de waarde van de grond waar je pand op staat, maar is het een fiscaal begrip.
De bodemwaarde en boekwaarde vormen een belangrijk aandachtspunt tijdens je berekening, want je kunt alleen afschrijven als de boekwaarde van je pand hoger is dan de bodemwaarde. Daarnaast mag je jaarlijkse afschrijving niet groter zijn dan het verschil tussen de boekwaarde en de bodemwaarde. Opletten dus!
Voorbeeldberekening bedrijfspand afschrijven
‘Maar hoe ziet zo’n berekening er dan uit?’, vraag je je misschien af. Stel, je hebt een pand in eigen gebruik met een aanschafwaarde van € 150.000,- en een WOZ-waarde van € 198.000,- Na de gebruiksduur (50 jaar) is de restwaarde € 50.000,-. Daarnaast was de boekwaarde aan het begin van het jaar € 100.000,-.
De berekening gaat dan als volgt:
(€ 150.000 aanschafwaarde – € 50.000 restwaarde) x 2% (normale jaarlijkse afschrijving) = € 2.000,-
De bodemwaarde voor een pand in eigen gebruik is 50 % van de WOZ-waarde en dus € 99.000,-.
Hiermee voldoe je aan het eerste punt: de boekwaarde is tenslotte hoger dan de bodemwaarde. Maar je voldoet niet aan het tweede punt: wanneer je namelijk € 2.000 (afschrijving) aftrekt van de boekwaarde (€ 100.000) kom je uit op € 98.000,- Daarmee kom je dus onder de bodemwaarde van € 99.000. In dat jaar mag je dus maar € 1.000 afschrijven.
Heb je een pand niet in eigen gebruik, maar verhuur je het als beleggingsobject en ben je ondernemer voor de inkomstenbelasting? Dan is de WOZ-waarde gelijk aan de bodemwaarde.
Hulp nodig?
Heb je ondanks het voorbeeld en de uitleg nog twijfels over je eigen berekening of geef je je administratie liever helemaal uit handen? Neem dan eens contact op met één van onze boekhouders. Dan weet je zeker dat je je (onroerende) zaken goed voor elkaar hebt.